76 mij kunnen hoorenware zij niet behept geweest met een kleine doofheid aan beide ooren die ook duidelijk bleek uit de verbazende luidruchtigheidwaarmee zij iedereen toesprakals ware doofheid aan beide ooren eene algemeene eigenschap van het mensclidom. Ik kleedde mij aan, en nadat ik een half uur had gewacht, verscheen nicht, gewapend met een'tooneel- kijker, een' gids voor het museum, eene parapluie en een' zak (»tooverzak" noemde ze 't ding), waarin volgens haar zeggen van alles zat en die gemaakt was van satijn. Op het punt los te breken in beschou wingen over de vriendindie de maakster was van 't zakje, bracht ik haar tot de werkelijkheid terug door met een stentorstem te bewerendat er een tram aankwam. Ze vroeg, of 't »een dichte" was en op mijn ontkennend antwoord deelde ze mee, dat ze met geen stok in een' open wagen te krijgen was, omdat ze gelezen hadhoe je dan afhing van de straatjeugd die «allerlei vuil" naar de passagiers wierp, een feit, waarvan geen mijner stadgenooten ('k heb er naar ge ïnformeerd) ooit had hooren spreken. De gewenschte «dichte" verscheen en wij stegen in. Eene poging van mijom op 't achterbalkon een sigaartje te blijven rooken, werd door nicht verijdeld, en met een' zucht van stille onderwerpingvolgde ik haar naar binnen, waar ze eene juffrouw verzocht op te schikkenmij de zoo open gekomen plaats aanwees en zelf plaats nam tegenover mij op eene vrij leege bank met de woorden: «Vis-a-vis vaut mieux qua cóté!" eene uitdrukking, die ik haar niet wilde tegen-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1901 | | pagina 232