u
BALLA.DE
n verre gewestendaar woonde een volk
Het leefde van landbouw en jacht,
Hun aantal was kleinmaar hun eendracht was
[groot
Hun godsdienst door Christus gebracht.
Dat volk had nooit iemand het zijne betwist,
Maar 't land was aan goudadren rijk,
Dat wekte de hebzucht van anderen op,
En hun roofzucht en nijd tegelijk.
Die anderen waren een volk dat daar woont,
In 't Noorden op eilanden groot,
En dat deugden bezat als geen ander op aard
Dat over millioenen gebood.
Maar werd van dat volk eens de hebzucht ge-
[wekt
En de roofzucht en nijd tegelijk,
Dan heerschte over alles wat schoon was en goed,
De gouddorst in 't eilandenrijk.