n
Doch weer luidde het antwoord
Juist als den voor'gen keer,
Dat droevig, plagende antwoord
»Ik dank je wel, mijnheer!"
En toen van spijt en droefheid
Was ik mezelf niet meer,
En 'k liep vol somb're boosheid
De paden op en neer,
Doch toen ik na een poosje
Weer langs 't prieeltje liep,
Zag 'k dat als Doornroosje
Mijn aardig nichtje sliep.
Haar boek lag dichtgeslagen
Gegleden in heur schoot
Nu hoefde ik niets te vragen
Daar de fortuin 't mij bood.
En toenwelk groot verlangen
Eer 'k wist wat ik ging doen
Drukte ik op nichtjes wangen
Een lange, inn'ge zoen.
En ziehoe kon 't zoo komen
Ik schrikte, op mijn eer;
Zij lispte in haar droomen,
»Ik dank je wel, mijnheer!"
Toen sloop ik langzaam henen
Zeer met mijzelf voldaan,
'k Liep zachtjes, op mijn teenen
En lachte onder 't gaan.
Doch weldra sprak 't geweten