HERFST.
-^®43£5©f-
'tis herfst, en versterven zal weldra de tooi,
Die deez' zomer het woud heeft gesierd.
Angstig sidd'ren de struiken en steent er liet hout
Als de stormwind ruw buldert en giert.
De bladeren worden veelkleurig en dor,
Laten 'teen na het ander zich los,
En ritselen zachtkens naar omlaag
Om slapen te gaan in het mos.
Een eenzame kraai zit op hoogen tak
Dof mijm'rend van koude en nood:
Hem wacht weer de winter, de bittere kamp
Met d'ellende, met honger en dood.
Dra zal sluimren het woud in den winterschen slaap
Om te mijden het barre getij
Tot de lente de stammen ontwaken weer doet,
Als de storm en de sneeuw zijn voorbij.