102 Had 't gestormd, 't huilen van den wind, 't beuken en rollen der golven, 't voelen van den regen, 't zou in overeenstemming zijn geweest met zijn leed, nu wond hij zich meer en meer op tegen de menschen die hem haar hadden ontnomen. Rust, rust had hij noodig, rust, om niet meer te hooren die hatelijke stein, die hem altijd en altijd weer toeriep: Verloren! verloren voor immer, gescheiden door diezelfde menschen die zich daarginds vermaakten of meenden te vermaken in het Kurhaus. Hij had ze willen trappen die menschenhen vermorzelen in al hunne kleinzieligheid, alles opofferend aan hunne con- ventioneele begrippen van stand 'tWas een der eerste dagen van zijn verlof, dat 's avonds, wandelend door de Javastraat, zijn aandacht getrokken werd door een jong meisje, voortdurend lastig gevallen door eenige opgeschoten kwajongens, en eer hij hetzelf wist, stond hij naast haar, salueerde en bood zijn geleide aan. Even verschrikt opziende, had ze ja geknikt; de kwajongens dropen af, niet nalatende eenige hatelijk heden ten beste te geven. Zwijgend liepen ze verder, zijals diep in gedachten verzonken nu en dan nerveus schokkend, hij, denkend wie of wat ze zijn zou, zoo van terzijde 't slanke figuurtje opnemend. Aan den hoek van de Zeestraat gekomenvroeg hij welken kant zij moest en toen had ze opgekeken en kleurend hem bedankt voor zijn geleide, bewerend verder best alleen te kunnen gaan. Na eenig heen en weer praten echter, had ze er in toegestemd, verder weggebracht te worden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1901 | | pagina 258