Fragment. Een' winteravond ontmoetten ze elkaar. Ze liep in hel winkel-licht, vlug, een donker hoedje los op haar blond kopje, gedoken in den zwart-kroesbonten kraag. Glad-zwart viel haar manteltje op den roodenmollig de heupen omsluitenden rok. Hij vond haar aardig met 'r ondeugend-mooie oogen en de witte tandjes, glinsterend als ze lachte. Zij scheen 't wel leuk te vinden zoo'n beetje te wandelen. Vaak na dien avond spraken ze af. Door donkere straten liepen ze dan en dikwijls zoende hij haar frisch gezichtje, als ze alleen dachten te zijn en hij haar stribbelen bedwong. Toen er ijs was reden ze samen. Ze kende er niet veel van en beweerde dan dat hij slecht bond. Kort duurde dat maar en weer begonnen de lange avond-wandelingen. Ze gingen onder de boomen langs een' gracht en keken hoe 't lantaarn-licht glom in 't nattige dooi-ijs. Die avonden leerde hij haar kennen. Ze was niet zooals zooveel anderen, die geleidelijk ondergingen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1902 | | pagina 200