51
Lichtzinnig was ze, slecht niet en hij was blij dat
zij zoo was.
Hij begreep 't aantrekkelijke van een omgangdien
ze in eigen kring niet vondhad er plezier in met
haar te praten.
Ze lachten vaakals ze leuk vertelde van huis en
bijna onmerkbaar verbeterde hij, waar een plat-gesproken
woord hem hinderde. Lachend nam ze 'taan.
Dicht bij huis bracht-ie haar altijd.
Ze woonde in een' nauwe straat, waar een tram
gaat en altijd geroesem is van drukke menschen-
stemmen.
Daar was ze veilig. Een diender vlak bij huis, op
den hoek, kijkend naar 't woelen om hem heen, nu
en dan zijne witte-handschoen-hand opstekend voor
een wagen om den hoek.
Toen kwam er een lange tijd dat ze elkaar niet
zagen 't begin van de lente. Ze was niet gekomen
den laatsten keer, waarom wist-ie niet.
En hij trachtte haar te vergetenmaar 't ging niet.
Dikwijls dacht-ie aan haar en hij voelde zich onge
lukkig.
Hij miste haar aardig gezicht, haar vroolijke onbe
zorgdheid, haar helderen lach.
Eindelijk op een' Zondag sprak-ie haar weer.
Ze was stug.
Toen merkte hij pas dat ze hem meer geworden
wasdan-ie wel vermoeddedat-ie van haar was gaan
houden.