's Jflvonds. Vóór ik 's avondsloom en lust'loos 'tMoede hoofd ter ruste wend, Richt ik 't oog nog eens naar buiten Wijl 'k natuur mijn' nachtgroet zend. 't Maantje straalt me lachend tegen Werpt haar stralen helder rond, Zilverglansend op 't water. Zachtheid ademt de avondstond. 't Avondwindje suist door 'tloover, Clad'ren fluist'ren, nauw gehoord, Het gebed aan hunnen Schepper, Door geen' enk'len klank gestoord. En ik wend den blik naar boven, In die ruimte, oneindig groot, Waar myriaden sterrcbeelden Steeds verkonden: God is groot.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1902 | | pagina 234