85
Mijn' gedachten laat ik dwalen
In 't verleden, in 't verschiet,
Maar, hoe of ik ook moog' denken,
Het doorgronden kan ik niet.
'tRaadsel van die grootsche Schepping,
Vraag door alle eeuwen heen,
Vaak beantwoord, steeds bestreden;
En Hij weet het toch alleen.
Hóór, daar luidt het kerkeklokje;
Plechtig buig ik 't hoofd ter neer,
Dankend God, in sterk gelooven;
En geen twijfel drukt mij meer.
M.