5)& cBoowcti&ij, K niet*
Wij zwerven hier in lichte zalen,
Met schitt'rend bonte kleurenpracht.
Hoe ik dat alles weinig acht,
En elders met u rond mocht dwalen!
Kom, laat ons gaan in gindsche dreven,
Ver weg uit dezen ijd'len glans
Daar, waar uit 's hemels donk'ren trans
Slechts maan en sterren lichtgloed geven.
De voog'len zullen ons niet hooren
Zij, lieve, zijn in zoete rust,
Door zephir's zang in slaap gesust,
Tot, bij het eerste ochtend gloren,
Hen wakker kust der zonne stralen.
Zing, kleine, daar me uw hartelied;
De hoornenzij vertellen 't niet
Dan aan het koor der nachtegalen
Datin der boomen hoogste kronen
U tegen zingt, bij 't windgeruisch
En bij der blad'ren zacht gesuis,
Van liefde in zijne zoetste tonen.
M.