98
houdt hij het portretje vast, krampachtig, alsof hij
bang isdat het dierbare kleinood hem zal worden
afgenomen. Door de tranen heen blijft hij onafgewend
naar het portret staren. Zij lacht«Sterretje".
Hoe lang hij daar gestaan heeft weet hij niet,
plotseling hoort hij den onverbiddelijken roffel voor
de avond eigenoefening. Nog even ziet hij zijn Sterretje
aan, drukt een vurige kus tegen het koude glas, en
het portret wordt zachtjes in het kastje neergelegd.
Den geheelen avond staart Louis in de eigenoefe
ning, somber en treurig op de opengeslagen bladzijde.
Aan het eind is het nog steeds dezelfde bladzijde. Dat
merkt hij niet, zijne omgeving bestaat niet meer voor
hem. Het schemert, hij ziet een bergland, flauw
belichtterrasvormigegrauwe akkers en veldeneen
ravijndiep en breeddoodloopend in een donker
bosch, in de verte, een groot wit huis, afstekend
tegen de zwarte helling daaronder en de blauwe hemel
er omheen. Het is stil, doodstil, slechts een zacht
murmelend geruisch van een waterval dringt tot hem
door Daar, statig,-het bleeke gelaat omlijst
door zware, golvende, donkere lokken neerhangend
op een lang wit kleed, 't welk armen en lichaam om
hult, zweeft zij langzaam het breede voetpad af. Een
zachte flauwe glans omfloerst de donkere kijkers,
langzaam opent zij den mond, hij luistert,
een zacht gefluisterd «Louis" bereikt zijn oor.
Het was Stella, «Sterretje.
Ze is heengegegaanze mocht niet langer op hem
blijven wachten i1