NAAR ZWITSERLAND
'tWas heel, heel ver van Holland,
In 'tgrootsche Zwitserland,
Dat ik eens liep te wandelen
Langs bosch- en oeverkant.
De meertjes blauw en helder,
Een wellust voor 't gezicht
De menschen vroolijk koutend
In 't schelle zonnelicht.
Ik liep steeds dolend verder,
Op schamele berghut aan
Om daar wat uit te rusten,
Vermoeid van het lange gaan.
De bergnatuur is prachtig,
En heerlijk het klimaat,
En dit juist had ik noodig,
Zoo was des dokter's raad.
'k Had Holland thans verlaten
Waarom Omdat ik leed
Doch niemand wist mijn lijden,
Slechts ik, en dat was wreed.