22
Een woord van warmen dank ben ik ook verschul
digd aan de Heeren Hoofden van Onderwijs, Compagnies-
Commandanten en verdere officieren en ambtenaren,
aan deze Academie werkzaamvoor den steun en de
medewerking, die ik bij de vervulling van mijne taak
van hen mocht ontvangen. We hebben op aangename
wijze samengewerkt aan het groote gemeenschappelijke
doel. Weest overtuigd, Mijne Heeren, dat ik Uwe
werkzaamheid en Uwe toewijding met belangstelling
heb gadegeslagen, en gewaardeerd. Ik hoop dat ge
nog veel voldoening moogt hebben van Uwen schoonen
arbeid, en dat het U, zoo in Uw ambtelijk als in
Uw particulier leven wel moge gaan. Ik beveel mij
in Uw vriendschappelijk aandenken aan.
En gij cadettenhoe menigmaal reeds sprak ik U
in den loop der jaren toe; thans wil ik dit voor de
laatste maal doentot afscheid.
Ik heb om zoo te zeggen met U meegeleefd, meer,
dan ge misschien zelf vermoedt, en het doet mij leed
U te gaan verlaten.
Ik hoopdat het U wel zal gaandat ge allen het
schoone doel zult mogen bereiken, dat ge U voor
oogen steltdat ge zult mogen worden flinkedegelijke
officieren van het Nederlandsche of het Nederlandsch-
ïndische Leger, bekwame, energieke mannen, waarop
Koningin en Vaderland zullen kunnen rekenen.
Ik zal thans niet in herhaling treden van hetgeen
ik zoo menigmaal onder Uwe aandacht bracht, U
thans niet wijzen op Uwe plichten, niet op den door
U te volgen weg.