44
Mijn ziele beeft
Kan niet meer leven
Te zwak en teer.
Ruw is het leven.
Mijn ziel wil rust
Kan niet meer zweven
In bangen nood.
O, Goede Vader, zielbeschermer,
Laat staken nu mijn angstig dwalen,
Laat eng'len uit Uw hemel dalen
Geef rust mijn ziel in kalmen dood.
Staren even zijn oogengloeiend van koortsbrand op
den laatsten regel
Dan plots ruk-grijpt-ie 't papier in krampachtige
samendrukking van vingers, steekt z'n hand, steeds
omknellendverfrommelend het blad in z'n broekzak.
Van onder de laaghangende brauwen vlammen de
bijna zwart geworden pupillen. Kiezen-geklemduit
hoekend fel de been'ge onderkaak knarst-ie 'n vloek
smartkreet van ten doode gefolterd edel dier
'n Paar kameraden giegelenstooten anderen aan
en wijzen
L.
Juni 1902.