49
in het hart, waakte Liefde over hem en zij zond in
haar onbegrensd verlangen naar redden de blanke
Duivedie Jongeling het teeken zou zijndat hij niet
zou mogen ondergaan in zonde.
En toen hij dan ook de Duive zag, voelde hij dat
zij de redding bracht en hij volgde haar.
Ze bracht hem uit de moerassen, waar nog wel de
schoone bloemen hem lachend toeknikten en de schijn-
vriendelijke lichtjes hem lokten, maar die hij verliet
met een gevoel van walging en angst.
Zoo stond Jongeling weer bij de poort van den Tuin
der Levenskeuze en hij gaf zich aan zijn gedachten
over: »Nu kende hij dus de zonde, waar de Bron
hem voorheen van gesproken had, doch hij kende nog
steeds niet haar nood zaak-van-bestaan. Of zou de
zonde misschien geen noodzaak zijnzou ze wellicht
niet in het leven behooren Of zou haar doel zijn,
den levensstrijd gaande te houdendien grooten strijd
tusschen goed en kwaadtusschen licht en duisternis
Zouden misschien de slachtoffers, die omkwamen in
het moeras, evenveel waarschuwingen zijn voor de
anderen, om niet voort te gaan, doch de Reinheid te
zoeken
Jongeling voelde, dat hij geen antwoorden vinden
zou. Waarom bestond hij dan, als niets hem beant
woorden konde vragendie het leven in hem deed
opkomen Waarom had de Duive hem dan gered
uit het moeras De Duivezij was hem komen
redden; waarom, door welke macht gedreven?"
4