VALLENDE STERRE.
't Was avondstilte heerschte alom
En zilver scheen de maan.
Wij lieve, van bewondering stom,
Wij zagen 't zwijgend aan.
Ontelb're sterrenwonderschoon
Verlichtten 's hemels trans,
En wierpen op uw roze koon
Heur zachten stralenglans.
Maar plots'ling schoot een kleine ster
Door 't donk're luchtruim heen
Ze blonk heel kort slechts, hoog en ver,
Alvoor ze gansch verdween.
Toen, even, keken van terzijd
We elkander lachend aan:
Wij hadden in dien korten tijd
Een zelfden wensch gedaan.
Breda, Augustus 1901.
M. B,