J A A PIE. Jaapie is een jaar of zes, een tenger, blond kereltje. Hij woont in een hofje, in een laantje, en lustig galmen z'n ich-hooo's als ie tegen éenen, met een dikke boterham naar straat komt. Even kijkt-ie rechts en links naar den diender om. Dan bijt-ie z'n brood vast en springt met een aan loopje tegen het diepe, steenen kloosterkozijn. Daar gaat-ie zitten, in 't zonnetje, z'n beentjes bungelend in gedurig schommelen als ie eet, met groote happen en langzaam kauwen. En tegen den stoeprand staat de grijze slagershond te kwispelstaarten, z'n oogen volgen iedere beweging van den kleinen eter in z'n blauwbuisje en geduldig wacht-ie op het laatste korstjedat-ie altijd krijgt. Dan gaat-ie langzaam weg, mankend, tevreden kwispelstaartend in het omkijken als Jaapie hem nog naroept. Met een langen mouw-haal veegt die z'n beboterden mond af en kijkt dan belangstellend naar wat voorbij gaat en galmt z'n Piet-jooo's als een kennis langs komt. Onder de lage kastanjeboomen ziet hij den agent §taan. Hij is bang voor'm.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1903 | | pagina 210