ie Jroomen.
Hoog in de bergen, waar de dennen zacht suizen,
woont Illusie. De wilde waterval des Levens bruist
schuimend naar beneden bij haar bergkristallen grot.
Daaruit de dansende druppelswerden haar
kinderen, de drie Droomen geboren als mooie blanke
meisjes.
En Illusie vertelde hun, hoe hun vader Mensch,
heel lang geleden, vele malen strijd gevoerd had met
booze berggeestenen hoe hij steeds daarin overwinnaar
was gebleven. Doch altijd moeilijker was de strijd
geworden, en ten laatste was hij daarin gevallen. En
zij verhaalde hun, hoe hij dien laatsten maal in den
donkeren regennacht voor de grot kampte en hoe zijn
zwaard blauw bliksemde in het weerlicht, terwijl de
donder door de dalen rolde en de storm de wolken
tegen de bergtoppen te pletter joeg.
Hoe eindelijk, toen hij zich zijne krachten voelde
ontzinken, hij zijn zwaard met zulk een kracht den
rotsbodem indreef, dat het tot een kruis daarin
doordrong.