89
En des nachtsals daarboven milliarden gouden
sterren tintelen aan den donkerblauwen hemel, als het
maanlicht zilverig de groene dennen overgiet, en de
bosschen diep-zwarte schaduwen leggen langs de hel
lingen der bergen, gaan de Droomen de dalen door
naar beneden, naar de verre vlakten. En ze dalen af
in den killengrijzen mistdie daar wijd en zijd uitslaat.
Lang loopen ze in den nevel voort, tot ze ver weg
een lichte vlek zien. Grooter en breeder wordt die,
een ontluikend lichtoogstralend uit een donkere
opdoemende omgeving.
Eindelijk staan ze dan voor de donkere hooge muren
van een stad, in een rood verlichte poort.
Daarachter is de mist opgetrokken en heerscht rooden
gloed. Trotsch zwart teekent zich een reuzengestalte
voor een aambeeld af tegen de vlammen van een groot
vuur, en gouden vonken omspatten zijne donkere ge
daante. Daverend dreunen zijn slagen op tegen het
koepeldak van mistdat de muren overwelft. En zijn
schaduw beweegt zich over een woelenden gedaanten-
drom, zware lasten torsend op de gekromde ruggen,
in stillen rondegang in het schijnsel der vlammen.
Het zyn de menschen in de Smidse van den
Arbeid.
Dan treden de Droomen binnen en de roode gloed
belicht hun blanke, volle meisjeslichamen. En langzaam
schrijden ze voort door de zwoegende scharen.
Waar ze komenblijven de gestalten staanzij zetten
hun lasten neer en sluiten de oogen. En ze strekken
de armen uit, als zagen zij in een verblindend licht.