Heidebloempjes,
(Schels.)
En in vredige stilte lag daar de heideEn
de bloeiende erica kleurde ze met eene zachtpaarse
tint, die iets vriendelijk eenvoudigs gaf aan de vlakte;
hier en daar, aan den voet van een heuvel, stond
een eenzaam dennetje, doch 't bleef er zoo klein;
't was alles zoo nederigwat of er ook groeide en
leefde
lederen ochtend op 't zelfde uurkwam op de heide
een meisje en bracht er hare kudde. Ze was nog geen
dertien en zoo tenger en bleek. Eene wees reeds
sinds hare jongste jaren, hadden medelijdende arme
buren 't wichtje tot zich genomen en verzorgd en
't diende daar nu tot hoedster hunner kleine witte
kudde.
Eenzaam vergezelde en dreef ze de schaapjes telkens
en iederen dag weer naar de heiwaar de witte
stipjes zich langzaam voortbewogen in 't dikke paarse
kleed. Daar aan den voet van dat heuveltjeonder
dien denging 't arme kind dan weer zittenturend
steeds over de vlakte in loome mijmering. De kudde