BRUSSEL. (Dit zijn enkele impressies uit een groole stad.) I. Drie uur 's middags in een stad van Hollandzoo ge wiltden Haag. Een grijzekoude najaarsnevel weeft door de lucht, ijl, onzichtbaar, maar kil en triestig. De straten zijn leeg, troosteloos van middag verlatenheid. Hier en daar glimpt al een gele veeg gaslicht over het asphalt, ziek in den bleeken dag. De lucht is dicht-grauw boven de huizenlangs een stille gracht strekken enkele, vereenzaamde hoornen hunne naakte takken in droef misbaar naar den treurenden hemel. Alles heeft een hopeloos-armelijke aanblik, de menschen, de winkels, de koude, vijandige huizen. Eén van die dagenwaarop de geest gedrukt gaat onder de misère der dingen; het laatste scheiden van den gouden zomer o, licht-doorgloeide her innering! het afsterven van alle zonne-kleurendie nu vergaan, zacht en droef, in doffe treurnis, in een weemoed om te snikken. Ook een dag, waarop het hart samenkrimpt, in zichzelve keert, en we koud, wreed-koud zijn voor al het mooie óm ons. Maar in ons ontwaken vele oude teederheden, weven zich los uit de effen vlakte van 't voorbije levenen we zamelen al het lieve uit 't verleden bij-één om er in

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1906 | | pagina 181