11 somberd en een stille ernst, een zachte overpeinzing is gekomen om den schoonen gang der dingen. De lijnen der koepels en zuilen zijn strakker, gewrongener, zij missen de^diviene bekoring, de onvergelijkelijke gratie, waarmede zij omhoogrijzen in de paleizen der Medicis te Florence of in de beeldengalerijen te Genua. Dicht bij elkaar staan Brussels musea. Het grootste en rijkste is het Musée-royale, midden in het paleizen- quartier. In de marmeren beeldhouwzaal beneden is het één pracht van sneeuwwitte schoonheidéén wemeling van zachte marmerkleurenvan het smet loos-blanke tot het week-geamberdehet róse, het blauw-dooraderdehet zwarte. Hier en daar vlekken donkerder tinten, diepere glansen, over bronsgroepen, dof-bruin met verborgen kopernuances. We vinden hier het werk van Meunier, geweldig ontleder van werkers-misère en menschenleedneergeschreid in de koude onbevangenheid van brons en marmer. Midden in de zaal ligt zijn „Esclave", het woest- verwrongen smartelijf van een slaaf, die gegeeseld wordt. De striemende zweepslagen snerpen nog door het sidderende vleeschdat krimpt in duldelooze pijn het gelaat woest vertrokken tot een grijns van smart en haat. Het werk van Meunier is één wilde hymne aan den Arbeiduitgebeeld in zulk een ontzettende waar heid zoo hevig zoo snikkend-van-leeddat er als een huivering door al het koude marmer rilt, dat blank en naakt rondomme staat. Zie zijn «Mineurs", die zwoegende mannen, met hun naakte lijven en wreed- gespannen spieren, hun woeste, verweerde gezichten, en in hun trekken den ontzaglijk-ontróerenden weerooed|

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1906 | | pagina 189