23 armen daaromheen gekruist. De achtergronddofzwart vlak, ondoordringbaar, genadeloos. En het geheel is van een ontzaglijken weedom, een jammer zóó groot, een eenzaamheid zóó hopeloos-droef, dat je tot schreiens toe ontroerd wordt. 0, de droefenis van het wreed-doorgroefde gelaat, de doffe wanhoop van het verarmde, nooddruftige lichaam, met de lange, magere armen berustend gevouwenals in gebed zonder hoop op genade. Gebroken onder het wreede besef van haar alléén-zijnineengekrompen onder het groote geweld van haar leed zit ze daar: een arm menschenkinddroef-eenzaam. En nergens voor haar vergeving, nergens een sprankje hoop, nergens op de groote, zwarte wereld één, die haar zal helpen en troostenhaar de veroordeelde voor eeuwigreddeloos levenswrakEr onder staan haastig neergekrabbeld in een hoek de simpele woorden van verteedering »Je ne con^ois pas, qu'une femme soit seule et desespérée au monde!" Hetzelfde gevoel, dat me tegenhuiverde uit die teeke- ning van Vincent, overvalt me hier, te midden van de kille verlatenheid van de nachtstadwaarin zij dolen, bleeke maskers van rouw, met de lichtlooze smeeking der oogen. Ik herinner me, hoe eene van die Ródeuses, zooals het volk ze noemtons aansprakeen avond dat wij langs den Boulevard Anspach naar huis liepen. Hare stem was nog helder, zacht, van een stille smeeking doorteederdongewoon lief voor zoo'n vrouw. Zij had donkere, groote oogen, diepomgroefd zacht-treurig en veel te schuchter voor haar werk. Het haar was geverfdhelblondgrof van valsche kleur,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1906 | | pagina 201