24
maar het trok toch aan, het fascineerde in het duister,
als een vlek waar je oogen willoos henen-gingen. Zij
bleef vóór ons staan, en vroeg: «Monsieur, entendez-
moi, monsieur. We lieten haar niet verder spreken,
gaven haar iets, een franc: «G'est que nous sommes
presses". En zij, verbluft over dat vreemde: mannen,
die haar niet wildenen toch niet koud voorbijliepen
stottert in hare verwarring haar fraze van altijd«Alors
pour une autre fois, Monsieur!
De groote cafés dooven nu één na éénen de gansche
stad is begraven in 'n geruchtlooze duisternis. Het
is doodelijk stil op de Boulevardsop de kille pleinen
maar naast je voel je de huizen vol verzonken leven.
Het zijn groote doozenwaarin nu alle vreugde en leed
te sterven ligtwaarin alle hartstochten stil zijnzwaar-
angstig stil en de droomen omhoog gaan, al de roode
en witte droomen der menschen. Het slapen van
zoo'n stad in den koelen nacht is zwaar van ongekend
levens wee!
Aan den oosterhemel, heel op het eind van den
Boulevard du Nord wemelt al een bleeke klaarheid
door de luchtentinten van droef parel-moerhooger
op smorend in den nacht. We komen voorbij een
Bar, een nacht-café, waarin het licht de zieke, ge
broken koortsige glans van vermoeidheid en bezwijming
heeft als in een balzaal tegen den morgen. Daar
binnen klinken nog stemmenhard en brutaal verward
dooreen soms nu en dan slaat de deur open en is er
groot gezoem over de stille straat. Het leven van uit
spatting en pleizier ligt daar te stuiptrekken. Het klemt
5&ich nog vast in de zwoele atmosfeer van mensclien