28
open, teeder en zacht. De oogen zijn vol zonnig licht,
kelken van lichten staren in vervoering heenals
zagen zij wondere verschieten openbreken. Er komt
een innige verteedering in het buigen harer lendenen
in den voortgang harer voeten, in de wiegeling der
heupen en borsten. Zingt er niet een groot geluk door
de kristallijnen klanken, zilver zacht, mysterieus als
maanlicht over nacht-stille landen?
Dansen hare voeten niet een poëem van stille teeder-
heid en heimelijk verrukken Is haar lijf niet vol
van een diepe blijdschap, eene vreugde zóó groot, dat
zij aan alle kanten haar vleesch ontstroomt in zachte
siddering Tusschen de verteedering der klanken staat
hare schoonheid als eene vuurlelie in den dauwenden
morgen, als een roode roos in goud doorbranden
zomernacht.
De muziek versombert nuzacht weeft een donkere
toorn tusschen de melodieën door; de violen zoemen
laag, klagend, droef, dreigend weldra, zwaar van
naderend onheil. Zoo trekt op een blauwen zonnedag
plots een grauwe wolk langs den hemelen schaduwt
een grijze somberte over de lachende, bloeiende wereld.
Nu gaan de voeten loomer, het lichaam huivert ineen
als onder de beroering van een kouden wind. In de
oogen licht een angstsmart floerst om den mond.
En het noodlot komt aan onafwendbaar, somber door
de melodieëndreigend uit de donkerste klankendie
zwoel zijn en klam van groote verschrikking. De armen
rekken nog ééns als in een laatsten opstandeen trachten
pip liet scheidende Geluk tot zich te trekkente om-