33
hare schrijnende zielspijnen, hare onrast, hare ver
langens naar de oneindigheidhare zieke geluksbegeerten.
Bij hen niet het verpletterende besef van de nietigheid
der dingen, de diepe conceptie van het Leed, als het
allerteederste en edelste in alle schepping. Van alle
groote levensdingen hadden zij een koeleremeer stoffe
lijke aanschouwing dan wijgevormd in het idealisme
van het Christendom. Christus, de grootste zielen
kenner aller tijden, heeft in de harten van allen, die
na hem kwamen een verlangen doen ontwaken; dat:
de ziel en hare ontroeringen te doorgronden. Bij hem
begint de Psychologie, hij heeft het fijnst, het diepst,
het waarachtigst de grootste sentimenten ontleed, die
een menschenziel kunnen vervullen. Waar hij spreekt,
daar breken al de verborgen gangen der ziel open tot
aan den grond, daar gaan zijne woorden en gedachten
als weerlicht door het duister der gemoederen. Iets
als een geweten was er vóór hem niet!
Dat was bij de Ouden anders. Voor hen had alles
vorm, lijn, kleur; de liefde was hen eene zuivere
genieting der zinnen, eene simpele koorts van liet
vleesch! De wereld was hen vol, rijk en schoon, de
Blijdschap hunne grootste deugd. En de Goden waren
de schepsels van hun rijk verbeelden, die zij aanbaden
of verwierpen naar welbehagen. Berouw kenden zij niet,
en de snerpendeknagende pijnen der consciëntie hebben
zij nooit met zulk eene scherpte gevoeld als de moderne
mensch. En daardoor konden zij diepten van verdorven
heid bereikenwaarvoor wij onze gedachten voelen
duizelen. Hunne zonden zijn van eene grootsche
oprechtheid, van eene bravoure zonder wederga.
3