Hymne aan den nacht.
Naar Bilitis (4).
Stil als de bergenstaan
de donk're boomen.
Aan den wijden hemel staan
de sterrenen droomen.
En mijne oogen en mijne wangen,
kussen de zefirs, in heet verlangen.
O, Nacht, gij kust zacht
op mijn bleeke lippen,
o, Nacht, gij speelt zacht
met mijn donk're haren.
In mijn ziel is de lente.
De bloemen, die bloeien,
bloeien in mij.
De wind, die ademt,
ademt in mij.
In mijne oogen staren de starren.
O, Nacht, uw stem ruischt breed,
als de ruisching der zeëen
Ik bid en mijn mond kust
de donk're aarde en mijne tranen
gaan kussen mijne brandende handen.
(1) Grieksche Dichtere^,