48
Alloes. Alloes weet, dat ze zeer slecht is geweest.
Mevrouw. God, Alloes, ik heb niets dan trouw
van je ondervonden.
Alloes. Alloes is trouw geweest en zal trouw
blijven, niet uit goedheid van haar hart. Alloes
heeft u veel geluk onthouden.
Mevrouw. Maar dat heb je mij ruimschoots terug
gegeven in die ontzettende tijden van tegenspoed,
mijn trouwe Alloes. Jij bent de eenige geweest, die
mij niet verliet na den dood van mijnheer. In Indië
konden wij niet langer blijvenwant hoe had ik
daar rond kunnen komen. Een arm gezin in Indië
doet voor zijn kinderen beter naar Holland te gaan,
bovendien. Wij gingen ook naar Holland; je smeekte
mij om mede te gaan en ik ben er ten laatste voor
gezwicht. Ik had het eigenlijk niet mogen doen.
Alloes. Dan zoudt u de arme Alloes gedood hebben
mevrouw.
Mevrouw. En moet ik dan nu niet aanzienhoe het
verlangen en smachten naar Indië je geheel verteert;
hoe je langzaam wegkwijnt?
Alloes, arme Alloes, toe, wees niet ongezeggelijk
als een klein kind, doe, wat ik je al zoo lang ge
vraagd heb, ga terug naar Indië. God weet, hoe
zielsgraag ik je bij mij houd, Alloes, maar je wilt
toch niet hebben, dat ik me je dood te verwijten zal
hebben
Alloes. Dat zal mevrouw juist, als ze Alloes weg
stuurt.
Mevrouw. Maar ik stuur je niet weg. Ik vraag't je
om je eigen best wil.