SONNET
Daar staat een rots on wankel in de zee van mijn
[verlangen
die bruischt en kookt en juicht en lacht;
die heel zacht kabbelt als een grond'loos meer en
[smacht
en breekt in wanhoop op de rots van mijn verstand
[en 't juichen sterft in zachte zangen.
Maar nieuwe zeeën dond'ren aan en slaan de rots
jin fel verlangen
En ik voel mijn lichaam sidderend drijven,
maar heerlijk toch, om eeuwig in te blijven.
De zeeën koken en mijn lijf zoekt angstig met z'n
[magere armen de rots te omvangen.
En als dat dond'rend juichen is gebleven,
in de macht der groote, kale rots.
dan wordt geboren uit het schuimeen ijle vrouw-
[figuur
Zij weent en hare slanke vingeren zweven
over zilvren snaren van haar teere harp en trots
haar weenen is zij één groot gelukdie ijle vrouw-
[figuur.
X.