70
Weer speelt het carillon, kort nu, maar blijmoedig,
de toren heeft berust.
Het slaat half twee.
Achter den toren schuiven zware, witte wolken
voorbij, maar zij beroeren de ster niet. Even flitst
een bliksem in de lucht.
De nacht ruischt, gestadig als een stille zee.
III.
OUDE STRAAT.
De lange, breede lichtstraat sliep in den zachten
Februari-dag. Het was, alsof zij al jaren zoo geslapen
had in het licht. De breede strook van vlakke keien
in het midden liep tusschen de gele klinkers door als
een geruite, grijze looper over een matten kleed uitge
rold. Zij liep rechtaan, alleen bij de kerk, even vóór
het eind had zij een slierbocht, zooals een zwaar beladen
hooiwagen die maakt, als hij in volle vaart een draai
maakt.
De zon stond achter de kerk en de hooge huizen,
de straat lag in schaduw. Alleen liepen er hier en
daar breede lichtstrepen dwars overheen uit steegjes,
waar de zon door scheen.
Er waren geen menschen, die het stille lichtfeest met
hun donkere vlekken kwam storen, het rustige leven
van de grijze huizen, oude winkeltjes.
De hooge smalle winkelhuisjes droomden weg in
lange rijen, zij lieten nu hqn intiemste leven zien cjoor