83
en dingen, ontroering voor hun leed en hunne blijd
schap. Zijn hart, zoo lang vervuld met dat ééne,
schroeiende zijn hartstocht, opende zich wijd
en mild, om er alle sentimenten in te ontvangen. Al
de waarachtig-groote gevoelens, die ons de ruischende
bronnen van het leven nader brengen, rezen in hem op.
Zelfs het trieste stadje met zijn verlaten grachten,
verzonken in de eentonige rust der provincie werd
hem innig vertrouwd, 's Avonds in het vroege duister
van een grauwen winterdag, liep hij soms uren door
de donkere, stille straten. Hier en daar weefde een
gaslicht zijn zacht-gouden glans door den droef-teeren
schemer. De zieke, gebroken weerschijn van zoo'n
vereenzaamd licht gaf hem soms een verlangen om te
snikkenwaarom wist hij niet. De boomen langs de
gracht stonden geruchtloos, naakt in den zwarten
hemel. Het duisterde vredig in het rond, al dichter
en dieper viel de nacht over hem heen. En geen
geluid stoorde die zachte harmonie, die vrede als in
een droom Geen menschengewoelgeen helle klaarte
van lichtalomeeniglijk de innige rusthet zacht
vervloeiende leven.
Liep hij verder, dan lag het wijd-opene buiten naar
alle verten troostend voor hem uit. Op de velden
vlekte hier en daar de laatste sneeuween diep-berus-
tende blankheid onder den lagengrauwen hemel. Er
was geen stoornis in den luidloos-witten ommestand
der dingenzacht dreef er rond de stiltedie ligt om
alles, dat droef-dood te wachten staat op de eeuwigheid.
Een blanke sluimer scheen neergedaald over de wereld
en alle dingen sluimerden mêe, als door eenzelfden
toover bevangen.