85 En dikwijls was hij op 't punt te bezwijken. Hij had wel naar haar toe willen vliegenhaar zoeken in smeeken op z'n knieën dat hij haar alleen had gelaten maandenlangWas hij niet van haar en zij van hem? 's Avonds in zijn eenzame kamer, als hij zat te werken onder den rooden lampe-schemerkwamen soms allerlei lieve, teere gedachten tegen hem aanlig gen. Zóó was heur haar en zóó haar mond, niet mooiwat grootmaar zoo week en warmen zóó haar oogengrijs en koudmet er boven den fluweelen band der wenkbrauwen. Hare handen, blank envoi; de kleine vingers, waaraan hare ringen glinsterend in rooden en blauwen gloed van steenen. En dan die gebarenwaarmede ze heur haren schikte of een lijn plooide in haar rokken! Of haar hoed opzette vóór den spiegel; de armen in weeke ronding gebogen om haar hoofd, haar oogen ernstig, soms even lachend als ze zag hoe hij haar aankeek. Zij had in al hare bewegingen iets looms, nu en dan onderbroken door een bruuskdriftig gebaardat in haar eene heftige hartstochtelijke natuur openbaarde. En toch ging vóór alles van haar uit een zachte, dringende bekoring van teederheid, van overgave, diep vrouwelijk en innig. Om tegen je aan te komen liggen, tegen je borst, met haar hoofd in je armen, en je dan te streelen, zacht en warm en te fluisteren zachte woordjes van liefde. Maar onder dat teere, lief-vrouwelijke raadde je een stille, geheime diepte, een natuur van hartstocht en begeerte, die zich bedwong maar in eens uit kon barsten als een smeulende brand. Je voelde, er waren twee vrouwen in haar: de eene, de verre stad, en als hij haar vinden zou, om vergeving

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1906 | | pagina 263