87 zoo smartelijk teer! Gelukkig dan ook, dat je uit je vroeger leven bent, anders was je afgestompt, lang zaam onmerkbaar weggezonken als in een moeras Gelukkig? Gelukkig!? En diep in z'n ziel snikte het: »Mais oü sont les neiges d'antan?" God, o God, was ze maar weer hier! Lieveling, Annie, wat hou ik van je. M'n keel is schreinend, m'n oogen brandenm'n vleesch is ziek van verlangen Ik heb honger en dorst naar jou, naar jou alléén! Al 't andere is maar onzin, leed, geluk, jou wil ik, jou niond en je oogen en je haar! 0, God, kom nu, toe, kom nu lieveling. Je armen om m'n hals, je oogen in mijn oogen, en je mond daar. M'n knieën wankelen als ik er aan denk. 't Is mijn schuld ik heb je alleen gelaten, maar vergeef me, neem me weer terug! «Ou sont les neiges d'antan?'' In een ijlende koortsdie hem geheel uitputte bracht hij zóó die wilde avonden door. Doodmoe ging hij naar bedbleef daar woelenen denken en verlangen den ganschen nacht door. Tot aan den droeven zieken morgenEn toch waren dat nog de goede momenten. Het ergste wasals hij niets meer hadgeen sprankje verlangen in heel z'n lichaam, geen hoop of heimwee meer in zijn ziel, niets, dan één ont zettende zwarte leegte, vóór hem, achter hem, overal! 't Was dan of alles hem verlaten hadEn z'n hoofd was dof en zwaar, zijn hart hopeloos leeg. Een grauwe wanhoop viel op hem als lood, hij voelde zich stil verzinken in z'n leed. Maar toch altijd in zijn borst,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1906 | | pagina 265