HERFST. De boomen stonden te treuren In 'tzeurige, droevige weer En kleumden met rillende takken; De regen droop druilerig neer. De bevende bladeren zuchtten In weenenden weedom van leed, Ze dwarrelden stil naar beneden En spreidden een doodekleed. Kaboutertjes schoven als schimmen Ze schuifelden grijnzend in 'trond En rukten de bladeren los, Een nevel van vochtige vlokken Hing huiverend over den grond: De herfst sloop zacht in het bosch.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1906 | | pagina 287