SNEEUW. De sneeuw vlokt neer in trage vlokken, Een wiegel-warlend wit gewoel, Ze poeiert al de doode boomen Met wollen weefsel, bleek en koel. De boomen staan aaneengeschouderd In roerelooze mijmering, De vlokjes fluisteren in 't vallen Een sprookje van herinnering. Er hangt een suizelende stilte, Waarin de sneeuw zinkt luidloos zacht, Loom ligt haar witte donzen weelde; Daar staan de stammen stil te droomen Onder hun fijne wollen vacht; Een breede rij van broze beelden. G.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1906 | | pagina 288