KERMIS. In den najaars-avondmistdie nevelt over de stad, gaat het gejoel op van feestend volk. Een dikke vetwalm dringt uit de wafelkramenzich één makend met den ijlen mist tot een zwaar witten damphangend over de Oude Vestdie in de toeloopende verte der donkere slapende straten opdoemt als een oven van licht en lawaai, een hellichte plek tegen het intense zwart van den nachthemel. Yan af de Marktwaar groote lampen de saaideftige koopkramen van overdag doen opleven met hun licht effecten, door de Halstraat, donker met enkele rood- oranje lichtvlakken van een paar palingkraamlampjes hossen aan de risten kerels en meideningehaakt de armen tot een slingerenden sliert. Op het eind van de straatwaar de electrische boog lampen van Albert hun violet-zilveren stralen diep in de nachtlucht priemengaan ze links af de Oude Vest op. Hun gilzang beheerscht alle geluidendie weer opleven als ze voorbij zijn. Uatelknallen van de koppen van jut, drensige deunen van draaiorgels, koperen geluid van de bellen der draaimolens, en als hysterisch lachen eener reuzin het gillen van den stoomfluit in de carousselalles 8 r

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1906 | | pagina 291