weg willen en de heele troep weer naar buiten dringt, opgenomen dadelijk weer in den dollen kermisommegang. Bij een kop van jut, waarvoor vier olievlammen de medailles op het, met kaal gesleten, zwart fluweel overtrokken bord doen schitteren met een gloed als van goud en zilver, staat een kerel, met breeden zwaai den zwaren hamer omslingerend en 'm neer- smakkend op het houten aanbeeldom daarna met de oogen het ijzeren blokje te volgendat opratelt langs de richels van den paal en het klappertje bovenaan dof doet knallen. En telkens als het blokje weer neer is gekletterd, zet een kermisvent er weer een nieuw knalding op en telkens weer zwaait de kerel den hamer tot hij eindelijk niet meer kan een tweede hem dadelijk aflost, popelend al lang om ook te toonen de kracht van zijn armen, om ook de oogen der meiden op zich gericht te voelen met adoratie van zijn spierkracht. De eerste staat met hijgende borst, de moede armen slap langs het lijf, linksch en glunderend voor zijn meid, die zelf hem het blikken schitterding opspeldt. Maar al weer lokt verder de kermis, en in een danstent waar een paar open ramen de lucht binnenzuigen in die hel van stof en zweetlucht, gaan ze nu binnen. Een krassende viool, een klarinet, hooge snijdende faussetten soms striemend tegen het zware basgeluid van een trombone, vormen samen de dansmuziek. Langs het beschot zitten een paar dansmeidende smoezelige roode blouse strak gespannen om de borst, het stroogele haar glimmend van oliescherp gescheiden

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1906 | | pagina 293