lie midden over liet hoofd met een paar golfjes naar beneden over het voorhoofdde roode handen in de schoot gevouwenwachtend op een danser. Een vent, zijn groote werkhanden onder de oksels door op de schouders van z'n meid gelegdis geheel weg in zijn dansdoening. Starend naar één punt, vechtend tegen de duizeling, beurt hij de groote voeten opze omzettend met zwaar klossen der dikke schoenzolen op het hout van den vloer, komisch ernstig in zijn bewegen. Het meidenlijf houdt hij stijf tegen zich aangedrukt, opbeurend het bij elke wending. En de oorverscheurende muziek speelt steeds door, polka's, mazurka's en walsen en de ronddraaiende paren maken den pas van drie op eiken deunniet luisterend naar de maat, tot eindelijk duizelig ze naar het buffet waggelen en daar neerploffen op een der stoelen. Even dreigt ruzie als een jonge, half dronken kerel één der meiden wil zoenen en ze zich gillend verweert afduwend de roode opgezette tronie, waaruit de weeë dranklucht haar tegenwalmt. Onverwacht ligt hij in een hoek, met één forschen smak neergekwakt door den vrijer van de meiddie nu haar mond afveegt met harde streken van haat zakdoek. Maar de neergesmetene krabbelt vloekend op, wil zijn tegenstander aanvliegendie kalm afwacht in bewuste zekerheid van zijn kracht. Een paar vrinden weten den ander te sussenterug houdend hem aan zijn kleeren, zoodat zijn boordje schuin wegschuift tusschen zijn vest.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1906 | | pagina 294