117 Ze duwen hem naar buitenuit de tent in den nacht- mist, die hem een huivering jaagt door zijn verhit lichaam en over de kermis waggelt hij nu verder tusschen de twee anderen, die hem stevig blijven vasthouden. In zichzelf mompelt hij zijn wartaal, weer terug willend, telkens als de herinnering van zijn smak door dringt tot zijn doffe hersens. Maar eindelijk weten de anderen hem mee te troonen een van de donkere stegen in, waar zijn lallend gezang wegsterft, met trillend echoën tegen de huizen. Op de kermis worden één voor één de lichten ge doofd en het rumoer versmoort steeds meer in den nacht. Even soms nog galmen een paar zwaaiende kerels den kermisdeun uit, die verklinkt in de wijde stilte. De walm gaat optrekken in den ijlen nachtmist en onder de uitgespannen zeilen staan donker nu de tenten en kramen, bewegingloos. Breda, 1428 Nov. '04. J. J. B.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1906 | | pagina 295