123 moet ik hem vroeg porren. Jadat is maar als te vaak een heel karwei, om hem er uit te krijgen, maar hij heeft me de permissie gegeven, om gewoon op zijn kamer te gaanals me dat kloppen te lang duurt en hem zóólang te schuddentot ie vloekend wakker wordt, maar aan dat vloeken stoor ik me niemendal, wat 't zwaarst is, mot maar 't zwaarst wegen. 't Is toch maar een heel verschil bij welken luitent of je oppasser bent; de eene officier is makkelijk in den omgang en lauw in zijn dienst, zooals mijn meneertje, de andere lastig en wèl model zooals b. v. die luitent Berger. Ik kan me maar niet begrijpen, hoe toch mijn heer zoo bevriend komt met luitenant Berger. Waar je hem ziet: in de stallen of buitenaltijd kijkt hij sjagrijnigmaar in z'n dienst is hij je waren ofcier, dat mot gezeid wezen. De jongens noemen hem »de sjagrijn", maar als ze bezweet en moei van het uitrukken thuis komen en hij geeft ze somwijlen een potje bier, dan laten ze het ook niet staan. Ik heb het met mijn meneer merakel goed getroffen. M'n collega, die de ritmeester van ons eskadron oppast zit er temet altijd tusschen. Door mevrouw wordt hij voor allerhande werkjes gebruikt, waar de keu kenmeid te lui voor is. Vertrouwelijk tot het publiek Die mevrouwen dat is nou heelegaar niks ge daan. Als je thuiskomt in de kazerne hebben de jongens, die de getrouwde ofcieren oppassen er hun mond van vol en ben ik 's avonds aan den kuier met 'tmeissie, wat krijg ik dan te hooren«Manus, die

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1906 | | pagina 301