7 brein van den jongen officier. Met wellust dompelde hij zich in al die oude herinneringen die met droomen- snelheid door zijn geest voeren. Weer leefde hij met heldere bewustheid de angsten mee tijdens de zware ziekte van zijne arme moeder in het groot verlof. Met Pinksteren had hij haar het laatst gezien. Hoe bleek en grievend zorgelijk zag hij het dierbare gelaat terug. En niets had zij hem geschreven, uit vrees, dat haar jongen zich ongerust zou maken. O, een nameloos lijden leed hijzoolang zij ziek was. En toen het verlof voorbij was en hij haar, nog altijd niet hersteldmoest verlatentoen had hij dat dier baar lief leven aan zich gedrukt, als kon hij 't nieuwe krachten geven. En zij glimlachte door haar tranen heen. Dien glimlach, waarvoor het heiligste moest verstommen't Wasof hij op die bleeke moeder lippen een absolutie las zijner zonden. Hij, die niet wist, wat het leven is, had in die omarming het zijn aangeraakt, het zijn, geheiligd door een menschen- leven van liefde, zorg en opoffering. Die groote openbaring was voor zijn schuldige ziel zóó verpletterenddat van dien tijd een hoonende zelf verachting hem dieper en dieper ter neder sloeg. De voortdurende spoking van het verleden door zijn reeds óvergemartelden geest, maakte zijn zelfafschuw grooter en grooter, en, zwakkeling, geen gedachte werd in zijn hoofd geboren, zich op te heffen. Hij werkte, werkte, werkte, en langzaam maar zeker werkte het vergif der zelfvervloeking mee. Toch, de ziel kan zich niet dooden. Die ontzettende smart-aandoeningen maaktenna een

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1907 | | pagina 207