8 doffe gevoelloosheid, zijn wezen zoo teer en fijn, dat hij wonderbaar ontvankelijk werd voor de indrukken van het oneindige leven om hem heen. Gevoelig als hij werd, kon geen dag slechts even lijken op dien, waarop vroeger in zijn jeugd groote ontroeringen waren geweven in zijn ziel, of de zijnde dag groeide op tot de glorie van het geluk, dat de herdenking steeds gelouterd in 's menschen herinnering terugbrengt, terwijl alle lijden in het niet is geslingerd. En nu waren dagen van geluk, vroeger, vele over hem gerezen en ondergegaan. Zijn moede, rustelooze ziel vond er de bedwelmende heerlijkheid van een zachte rust in. Hij kende vroeger nog geen leed. Hij zag zich weer het kleine kind, dat niets dan blijd schap kende, dat zich toen al zoo wonderlijk gevoelde, bij de grootsche lichtening van het Alals de schoone zon met haar lichtluister verrees boven de goudvlam- mende, vlamstralende kimmen. Dan was de opstand der ziel nabij en voelde hij dat iets komen moest, daar, van datzelfde, groote licht en het zou hem brengen de wederopstanding, grootsch en machtig. Het gebeurde. Lang was hij er zich onbewust van. Maar het licht van de schitterende dagen werd in hem tot een stralenkrans van verheven mysterie, tot één stralenden louterbrand van het Al-leven de liefde was in hem opgegaan. Zóó, als de zwaan, die in het donker van den zwarten nacht gelijk een wondere, witte lelie op den dooden vijver slaapt, maar bij den opstand van een gouden dageraad in grootsche herrijzenis op wiekende

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1907 | | pagina 208