42 Het kon niet anders, volgens zijn trotschen minne- streelenden waan, of de kleine gedaante aan zijn zijde moest zich heerlijk veilig naast hem denken. En deze hoogmoedige gedachte gaf aan zijn wezen den schijn van bescherming van iets teer-heiligs. En zij, Lily? Dagelijks zag zij vele jongelieden, maar geen leek op dien jongenstillen cadet met dien immer peinzenden blik, waarin onmiskenbaar groot zieleleed smartte. Zij was vroolijk van aardlosgelaten in haar jonge dartelheid, in de spelen met de andere knapen, maar één enkele blik op zijn somber, ingetogen wezen, goot plots onwillekeurig een beheerschenden ernst in haar levenslustig meisjesgemoed en verlamde een uit lating van jeugdigen, onstuimigen overmoed, waarmee zij een ieder meesleepend bekoorde. En schoon zij zich onwillig onder zijn ketenende somberheid voelde brengen dikwijls zonderde zij zich van de anderen af en kwam naar hem toe, zonder wil, mysterisch beïnvloed door een machtig aan zich onderwerpende kracht, die van dat duistere wezen uitging. Wat wilde hij van haar? Met de anderen kon zij lachen en schertsen en stoeiendoch hij knakte alle speelschheid in haar. De anderen spraken haar toe op kameraadschappe- lijken toonvroolijk klinkendzooals het toch heel gewoon is en natuurlijk, wanneer men samenkomt voor vroolijk spel en prikkelenden dans; maar zijn woorden klonken steeds eerbiedig met weemoedigen klank, als sprak hij in den devoten aanroep eener

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1907 | | pagina 212