AMOR's ONTWAKEN. De zwarte nacht heeft moeten wijken Voor d' eersten glans van zonnelicht En roeptdie sluimert onder d' eiken Terug tot zijnen plicht. Gelegen op zijn steè van rozen, Rust zacht de minnegod, Die zeker 't meest verdiend mocht pozen Na 't wekken van zoo rein genot. Daar ligt het kind, moe, ouderloos, Der menschen lieveling, Daar ligt het schooner dan de roos Der stoffe vondeling. Blij sjilpend op een tak van bloemen Wiegt licht een vogelenschaar Die luide Amor's adem roemen Die tart den geur der rozelaar. De lokken gouder goud dan goud Omlijsten het lief gelaat Dat nimmer levensmoe en oud Het menschdom gadeslaat.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1907 | | pagina 260