AMOR's ONTWAKEN.
De zwarte nacht heeft moeten wijken
Voor d' eersten glans van zonnelicht
En roeptdie sluimert onder d' eiken
Terug tot zijnen plicht.
Gelegen op zijn steè van rozen,
Rust zacht de minnegod,
Die zeker 't meest verdiend mocht pozen
Na 't wekken van zoo rein genot.
Daar ligt het kind, moe, ouderloos,
Der menschen lieveling,
Daar ligt het schooner dan de roos
Der stoffe vondeling.
Blij sjilpend op een tak van bloemen
Wiegt licht een vogelenschaar
Die luide Amor's adem roemen
Die tart den geur der rozelaar.
De lokken gouder goud dan goud
Omlijsten het lief gelaat
Dat nimmer levensmoe en oud
Het menschdom gadeslaat.