06
Die beide -jaren waren voorbij gegleden zónder één
mooie herinnering, zonder een enkele opbeuring van
z'n ziel.
En de rythmische deining der zee leek hem de
zwanenzang van 't leven.
Tot vriendinnetje heel plotseling is gekomen.
Den eersten keer dat hij haar zag, trok zij hem
aan door haar slanke, soepele figuur, een meisje nog,
die met lief-coquette beweginkjes voortliep op twee
kleine voeten in witte stoflaarsjes. En zonder dat
hij zelfs haar gezichtje opnam, volgde hij haar, alleen
om de gratie van die buigzame gestalte.
Vriendinnetje was een eenvoudig modistetje, die
haar dagen versufte op een benauwd atelier en haar
avonden ergens in de bedompte achterkamer van een
arbeidersfamilie.
Ze wasaan niets gewendeenvoudig en tevreden
door haar leven gegaandat haar goed leeknu het
eenmaal zoo was en waarin ze haar achttien jonge jaren
volstrekt niet betreurde.
Lachend was haar leven geweest, met dien eenvou-
digen, gauw-tevreden lach van een gewoon bestaantje.
Ze was wel gewoondat heeren haar aanspraken
haar vroegen een eindje mee te wandelen. En ze
had daar nooit kwaad in gezien frisch en onbedorven
was haar jong zieltje als een witte bloesem gebleven.
Hij vroeg haar een eindje mee om te loopen, on
weerstaanbaar aangetrokken door haar vroolijken loop
en lieve manieren.
Het duurde maar kortze beloofde hem den vol
genden Zondagmorgen een wandeling.
En toen hij naar huis ging, floot hij een operadeuntje