67 en tikte met z'n stok luidruchtig de maat op de straatsteenen. En er was een lach om z'n mond. Maar toen hij voor het wijd-open raam van z'n kamer stondwerd het op eens weer heel anders in hem. Hij dacht aan wat er geweest was, twee jaren geleden. Die twee jaarGodze waren omgevlogen in één enkele inslaping van z'n gevoelenin één voortdurenden dommel van z'n ziel. En hij voelde weldat z'n slaapz'n volkomen gevoelloosheid nog niet voorbij was. Hij wist, dat, wanneer hij nu ging nadenkenging uitpluizen en haar-fijn ontledenwat er voorbij was gegledenals in een reusachtige cinematograafdat er een uitbarsting zou moeten volgen en dat de kalme, goed-doende rust van deze twee jaar voorbij zou zijn. En daarom liet hij z'n innigst wezen in z'n bewus teloosheid, met slechts dat heel flauw schijntje van werkelijkheid, van besef. Zelden maar had hij aan haar gedacht in heel dien langen tijd, hij kon zich nauwelijks één goed uur herinneren. Ze sliep rustig in een donker, afgescheiden hoekje van z'n hart. Of ze er nog leefde wist hij nauwelijks. Hij geloofde het niet. Gestorven moest ze zijnzooals de witte lelie sterft onbegrepen, onmerkbaar schier in een enkel vroom doen zinken van het blanke bloemekelkje. Want leefde ze nog, dan moest ze dezen avond spreken, dezen avond, nu er een ander meisje was,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1907 | | pagina 267