90 Hij liep, zonder opkijken, in één stuk door naar huis, opende de deur, hing z'n hoed op, zette z'n stok weg, stak het licht aan en opende z'n schrijftafel. Alles juist gelijk een machine, die opgewonden is en regelmatig afloopt. Uit den schrijftafel haalde hij een eenvoudig, klein langwerpig portretje, waar hij lang naar keek. 't Was een zonderling gezichtdien bleeken man in het bleeke licht, doodstil, het portret in z'n hand. Plotseling, woest en hartstochtelijk drukte hij er z'n lippen op, nog eens en nog eens. Jij jij jij hebt haar gered, jij alleen jou moet ze dankbaar zijn jou m'n lieveling Ik was een ploerteen schoftjij bent een engel". Toen sloot hij het kleine portretje weg, blies het licht weer uit, ging voor het raam staan. De zomernacht was neergezonken op haar zachte bed van boomen en bloemen en niets bewoog in die doodstille, droomerige duisternis. Toentoen ontwaakte destille man en zachtjes snik kend bracht hij de handen voor z'n oogen Slaap wel, m'n klein, m'n lief vriendinneke, slaap wel".

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1907 | | pagina 290