106
Droomervoort moeten wij verder en verderzie
hoe wij over elkander heen bruisen en razen en
dwarrelen.
Voort gaan wij, steeds verder en verder, wij zien
je bijna niet meer droomer, je bent nu heel klein
geworden en langzaam zien wij je verdwij
«Met vieren rechts uit de flank Marsch", klonk
bet plotseling. Droomer voerde werktuigelijk de be
weging mede uit. «Links-twee-drie vierrr, hup-twee-
drie-vier" en daar ging het tusschen de stemmige grijze
pilaren door en de zware ijzeren poort uit naar het
achterterrein. Schril klonk het tellen van den com
mandant en droomer was weer heelemaal in zijn
gewone sleur vervallen. Ja, hij begon zelfs mee te
tellen en maakte nu en dan een aanmerking.
Maar het duurde niet lang of droomer raakte er
weer uit, en of het nu het ruischen van den wind
in de hoornenof een gevolg van het lange stil
staan was, alles werd hem als in een droom. Aan
den overkant zag hij het straatlevenen het leek
hem een marionnettenspel toe, daar de geluiden niet
tot hem doordrongen. En de wind werd harder en
trok hem met heele korte venijnige rukjes aan de
slippen van zijn overjas. Met korte stooten gierde
hij tegen zijn kepi en blies hij in den rechtermouw
van zijn jas. En telkens en telkens rukte en duwde
hij tegen hem aan. «Ha, wind, dacht je me omver
te stooten. Dat kun je niet, wind. Vast sta ik, als
een rots, daartoe ben je tóch niet in staat."
En de wind antwoordde: «Zeg domoor, merk je
niet, dat ik den heelen tijd aan je lichaam ruk, hoor
je me niet, word toch wakker,