113
En nu?Waar zijn de dagen van het licht,
Van hellen zonneschijndat ik nog als
Onschuldig kind het leven toe kon lachen?
{de eerste morgenstralen vallen in het vertrek. Een
huivering doorschokt haar lichaamterwijl zij werk
tuigelijk in de schaduw treedt)
O zie, daar komt zij op en rijst in glansen
Van een reine majesteit! Ik zag haar nooit
Zoo grootsch en schitt'rend. 0dat ik haar
Nog even trotsch en dartel, en vol onschuld
In het licht kon treden, zooals vroeger!
{weer vervalt zij in haar zwaarmoedige overpeinzing
dan met uitbarstende vertwijfeling)
Albert, Albert, o het was niet goed! Mijn God,
Geef mij mijn onschuld weer! Ik kon niet anders!
{de smart overstelpt haarzij beheerscht zich echter
spoedig en blijft nu in stille overdenking naar buiten
staren. Zonder dat zij 't merkt, wordt de deur ge
opend en treedt Oom Franck binnen, die een oogen-
blik de peinzende gestalte van het meisje beschouwt.
Dan, langzaam naderbij komende, legt hij zachtjes
zijn hand op haar schouder. Nelly schrikt op uit
haar mijmering.)
U doet mij schrikken, Oom!
Oom Franck {ernstig).
Daar was een tijd, Nel,
Dat oom Franck niet had te wachten op 'n goeden
Morgen
8