11
En 't laatst, maar niet 't minst mijn dank ook aan
mijn voormaligen, aan mijn trouwen, welbeproefden
Adjudant, aan U, Kapitein Roest yan Limburg, voor
al Uwe goede zorgen, zoo onmisbaar voor 't welslagen
van vele nasporingendie noodig waren op het gebied
der historie. Opnieuw heb ik door U leeren waar-
deeren, van welk eene hooge waarde het is, wanneer, bij het
einde der dienstbetrekking de banden niet verbroken
wordengedurende den gemeenschappelijken arbeid
in den loop der jaren gewevenmaar de edelste be-
standdeelen daarvan door den tijd niet worden aangetast.
Zoo is dandoor veler krachtigen bijstanddoor
't geen later hier geschieddedoor de niet genoeg te
waardeeren zorgen en toewijding van den tegen-
woordigen Adjudantdoor UMijnheer Van Everdingen
in 't kortdoor U aller vereenigde samenwerking het
einddoel bereikten geniet ik het hooge voorrechtdit
gedenkstuk, een teeken van onze heldenvereering, aan
te bieden aan de Koninklijke Militaire Academie, en
het, in 't bijzonder, te stellen onder de hoede van U,
Mijnheer de Gouverneur, en van allen, onder Uwe
bevelen gesteld.
Vergun mij nog enkele woorden hierbij te voegen
en daarmede uit te spreken 't geen leeft in de diepte
der ziel, maar juist daarom slechts zelden, bij ons te
zelden, hoog genoeg opwelt om de oppervlakte te bereiken.
Thans, nu dat in deze stonde wèl geschiedt, moge
ik U tevens de grondgedachte, den oorsprong openbaren
van 't geen ons in dit uur samenbracht en vereenigt.
Zeker, ik weet het, aan deze Academie zijn, als
ware zij eene Universiteit, vele mannen gevormd, die
hebben uitgeblonken op menig gebied; mannen, die